Het was verrassend relaxed: het 25-jarig huwelijksfeest van nicht Mery en haar Bob op de camping. De eerste keer dat ik Bob tegenkwam, was op de zolderkamer van mijn veel oudere nicht in Amstelveen, toen ze nog thuis woonde bij oom Peter. Ze zaten eindeloos te zoenen, mijn nicht en hij, zij bij hem op schoot. Ik was perplex van zoveel ongegeneerde klefheid. Vandaag heeft hun gezoen drie kinderen gebaard en is de ganse familie op de feestlocatie: een knusse familiecamping in het landelijke Overijssel.
Oom Peter, mijn vaders oudste broer, bezet met zijn 7m lange ‘Sky TI Knaus Reismobile’ de complete Noord-flank van familie camping ‘De Loeks’. Zijn neus is dik en rood als altijd, zijn praatjes vermakelijk. We nemen allemaal iets te eten mee, ons cadeau aan ‘the happy couple’. Alice, mijn vaders enige zus, komt met zelfgemaakte paté: speciaal omdat Mery vegetarisch is. Een subtiele daad van rebellie mag in een familiekroniek natuurlijk niet uitblijven.
Het gaat er losjes aan toe op de camping, er is nauwelijks iets georganiseerd, de zon schijnt, iedereen drinkt wat, babbelt en lacht. Ik houd wel van dat losse. Zelf ben ik met man en kind naar deze camping gekomen, een lange rit. Wij hebben pakken soep uit de winkel mee: die gieten we zo direct in een pan. Val een jong gezin niet lastig met de extra organisatie van zelf eten maken, inpakken en meenemen. Zoonlief is drie-en-een-half en mijn man is bij Gods gratie mee.
Wat ik dan nog niet weet, op die dertiende mei van het kersverse millennium, is dat mijn eigen relatie drie jaar later op de klippen zal lopen. Of ik wil het niet weten. Elke familiebijeenkomst is aanleiding tot stress bij mijn vent: eenmaal op de camping is hij de grappenmaker, een gentleman die precies aanvoelt wat de ander nodig heeft, een man met flair, zeker. Maar thuis is het hangen en wurgen. Hij wil niet mee, hij vindt hij het allemaal gezeik, die familie van mij.
Jezus, de eenzaamheid, wat moet een mens blind zijn van verlangen om dat niet te willen weten. Dat eeuwige wachten op de man die zo druk was met zijn werk, dat hij nooit leek te willen praten met mij. Als het echt ergens over ging was het gezeik. Dat echte gesprek, daar wachtte ik eindeloos op. Totdat hij zei: “Ik wil weer leven!”, en vertrok naar wel erg aantrekkelijke schouders om op uit te huilen. Als bij toverslag, volgde hij haar ineens wel naar haar Godganse familie.
Daar op die camping in het voorjaar van 2000, had ik van dat alles geen weet. De zeepbel die mijn relatie was, de eenzaamheid en onze wederzijdse onbereikbaarheid, durfde ik pas later te voelen. In de koesterende nabijheid van mijn familie en het lengen der dagen, konden we nog mooi weer spelen. De zon scheen tenslotte en de lucht was blauw. Ik zag familieleden die ik lang niet gezien had en genoot ervan om mijn prettig gestoorde familie weer te ontmoeten. Ik genoot ook van de vrijheid van mijn zoon. Hij hing doelloos rond en liep overal en nergens doorheen in een overvloed aan groen, ruimte en aandacht.
Toen we ’s avonds weer naar huis reden, hoorden we op de radio over de vuurwerkramp in Enschede. Daar hadden we vlakbij gezeten, die middag en avond. We konden het niet geloven: zoiets groots? Een echte ramp? In Nederland? Even was er afleiding in de leegte van onze relatie, die loerde onder elke uiterlijke nabijheid.
De ramp zou 23 mensen het leven kosten en 200 woningen verwoesten. Om over de 950 mensen met lichte tot zware verwondingen nog maar te zwijgen. Op die zwoele voorjaarsavond van 13 mei 2000, was de tol, die deze ramp zou eisen, net zo onbekend als die van de leegte in onze relatie.
We reden naar huis: mijn maatje achter het stuur, zoonlief slapend in zijn Maxi-Cosi, ik ervoor. De veilige kooi van onze Citroen Xantia suggereerde dat we samen waren: mijn zoon, mijn vent en ik. Samen schrikken geeft toch verbinding. Drie jaar later bleek niet alleen 900 kilo vuurwerk van S.E. Fireworks uit elkaar te zijn geknald, maar ook 15 jaar relatie met mijn studiemaatje, die later de vader van mijn zoon werd.